maandag 17 februari 2014

Voorzetsels met een vaste naamval

Voorzetsels genitiv (2e naamval):
*Anhand (aan de hand van)
*Außerhalb  (buiten)
*Einschließlich (inclusief)
*Innerhalb (binnen)
*Statt (in plaats van)

*Wärend (gedurende,tijdens)
* Wegen (wegens)
*Trotz (ondanks)

Voorzetsels dativ (3e naamval):
*Mit (met)
*Nach (na)
*Bei (bij)
*Seit (sinds)
*Von (van)
*Zu (naar)
*Entgegen (tegemoet)
*Außer (behalve)
*Aus (uit)
*Gegenüber (tegenover)
*An...vorbei (langs)

Voorzetsels Akkusativ (4e naamval):
*Durch (door)
*Für (voor)
*Ohne (zonder)
*Gegen (tegen)
*Um (om, omheen)
*Bis (tot)
*Entlang (langs)

Keuzenvoorzetsels (3e of 4e naamval):
*An (aan)
*Auf (op)
*Hinter (achter)
*Neben (naast)
*In (in)
*Unter (onder)
*über (over)
*Vor (voor)
*Zwischen (tussen)






Geen opmerkingen:

Een reactie posten