Voorzetsels genitiv (2e naamval):
*Anhand (aan de hand van)
*Außerhalb (buiten)
*Einschließlich (inclusief)
*Innerhalb (binnen)
*Statt (in plaats van)
*Wärend (gedurende,tijdens)
* Wegen (wegens)
*Trotz (ondanks)
Voorzetsels dativ (3e naamval):
*Mit (met)
*Nach (na)
*Bei (bij)
*Seit (sinds)
*Von (van)
*Zu (naar)
*Entgegen (tegemoet)
*Außer (behalve)
*Aus (uit)
*Gegenüber (tegenover)
*An...vorbei (langs)
Voorzetsels Akkusativ (4e naamval):
*Durch (door)
*Für (voor)
*Ohne (zonder)
*Gegen (tegen)
*Um (om, omheen)
*Bis (tot)
*Entlang (langs)
Keuzenvoorzetsels (3e of 4e naamval):
*An (aan)
*Auf (op)
*Hinter (achter)
*Neben (naast)
*In (in)
*Unter (onder)
*über (over)
*Vor (voor)
*Zwischen (tussen)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten